Voorkeuren voor webservices

Voordat u begint met het ontwikkelen van webservices of clients, kunt u de workbench optimaliseren voor het ontwikkelen van webservices door een aantal voorkeuren in te stellen.

Als u de voorkeuren voor webservices wilt instellen, voert u deze stappen uit:
  1. Ga naar Venster > Voorkeuren om de pagina Voorkeuren te openen.
  2. Vouw Webservices of Web en XML uit en klik op de voorkeurencategorie die u wilt instellen.
  3. Selecteer de vakjes van de opties die u als standaard wilt instellen voor het maken van webservices.
  4. Klik op OK om de wijzigingen toe te passen en sluit de pagina Voorkeuren.
Als u meer informatie over een van de opties wilt, selecteert u de optie en drukt u op F1.

Met tools voor webservices kunt u de volgende voorkeuren definiëren:

Axis-emitter
Op deze pagina kunt u de volgende voorkeuren instellen voor die worden gebruikt als u Axis-webservices maakt of gebruikt.
WSDL2Java
  • Code genereren voor alle elementen: Standaard genereert WSDL2Java alleen code voor elementen in het WSDL-bestand waarnaar wordt verwezen. Meer informatie over de werking van verwijzingen vindt u in de Axis Reference Guide: http://ws.apache.org/axis/java/reference.html
  • Afzonderlijke helperklassen van metagegevens: Als u deze optie selecteert, maakt WSDL2Java een afzonderlijke helperklasse voor de metagegevens en worden deze gegevens niet opgenomen in het raamwerk.
  • Beans samenstellen in rechtstreekse arrays voor ingesloten XML-arraytypen: Standaard wordt het volgende XML-segment:
    <element name="array">
     <complexType>
      <sequence>
       <element name="item" type="xs:string"/>
      </sequence>
     </complexType>
    </element>
    toegewezen aan een Java-array van het type String (String[]). Kies deze optie als u wilt dat voor deze schematypen een specifieke JavaBean-klasse (ArrayOfString) wordt gegenereerd
  • Bereik toevoegen aan deploy.wsdd: Dit geeft aan hoe de serverimplementatie in gebruik wordt genomen. De toepassing gebruikt één instance van de implementatieklasse voor alle aanvragen. De aanvraag maakt een nieuwe instance van de implementatieklasse voor elke aanvraag. De sessie maakt een nieuwe instance van de implementatieklasse voor elke sessie.
  • Timeout in seconden: De standaardwaarde is 45. Gebruik -1 om de timeout uit te schakelen.
Java2WSDL
  • Toegestane methoden zoeken in overgenomen klasse: Wanneer deze optie wordt opgegeven, zoekt de Java2WSDL-parser in uitgebreide klassen om de lijst van methoden voor export naar het WSDL-bestand vast te stellen.
  • Serviceklasse analyseren op naleving van JAX-RPC vóór genereren van code: Wanneer deze optie geselecteerd is, onderzoeken de tools de Java-serviceklasse en de bijbehorende waardetypen om te bepalen of wordt voldaan aan belangrijke vereisten van de JAX-RPC-specificatie.
Voorgrondvensters selecteren
In de voorkeuren voor dialoogvensters kunt u aangeven welke dialoogvensters u wilt inschakelen tijdens het uitvoeren van acties uit voorgrondmenu's. Als er op de eerste pagina van de wizard dialoogvensters worden vermeld waarvoor u hebt aangegeven dat ze niet meer moeten worden afgebeeld, kunt u ze hier opnieuw zichtbaar maken door de selectievakjes naast de verborgen dialoogvensters uit te schakelen.
Profielnaleving en -validatie
In de voorkeuren van WS-I-naleving en -validatie kunt u het nalevingsniveau voor de profielen WS-I Simple SOAP Binding Profile (SSBP) en WS-I Attachement Profile (AP) instellen. Opmerking: Als u het niveau van WS-I-naleving wijzigt terwijl de view Taken problemen met betrekking tot de naleving van WS-I- bevat, wordt de view niet automatisch bijgewerkt. De waarschuwingen worden pas uit de view Taken verwijderd als u het werkgebied opnieuw valideert. Voor meer informatie over WS-I raadpleegt u http://www.ws-i.org/
In de validatievoorkeuren kunt u aangeven of WSDL-bestanden van wizards voor webservices worden gevalideerd en of de WSDL-validatie moet worden voltooid voordat de wizard naar de volgende stap kan gaan.
Projecttopologie
In de voorkeuren van Projecttopologie kunt u het volgende doen:
  • Het standaardprojecttype selecteren dat door de wizards voor webservices wordt gehanteerd tijdens het genereren van een webserviceclient. Bovendien kunt u de volgorde aangeven waarin de projecttypen in de wizard worden vermeld. Deze instelling geldt echter alleen als standaardwaarde. In de wizard kunt u een ander projecttype selecteren.
  • Aangeven of de webservice en de webserviceclient in hetzelfde EAR-project of in afzonderlijke EAR-projecten moeten worden gegenereerd. Als u de service en de client in afzonderlijke EAR-projecten opneemt, wordt de kans op conflicten verkleind, maar zijn er meer systeembronnen nodig.
Resourcebeheer
In de voorkeuren van Resourcebeheer kunt u de standaardwaarden instellen voor het aanmaken en overschrijven van bestanden en mappen tijdens het maken van webservices.
  • Bestaande bestanden zonder waarschuwing overschrijven: Wanneer u deze optie kiest, kunnen wizards bestaande bestanden overschrijven zonder om bevestiging te vragen. Wanneer deze optie geselecteerd is, wordt er geen bericht afgebeeld als een bestand wordt overschreven.
  • Mappen maken indien nodig: Als u deze optie selecteert, kunnen wizards de vereiste mappen maken.
  • Bestanden zonder waarschuwing uitchecken: Hiermee worden bestanden uitgecheckt zonder dat eerst om bevestiging wordt gevraagd.
  • Samenvoegen van gegenereerd raamwerkbestand inschakelen: Dit vakje is standaard uitgeschakeld. Wanneer dit vakje ingeschakeld is en er in het werkgebied al een raamwerkbestand met dezelfde naam aanwezig is, wordt het gegenereerde raamwerkbestand samengevoegd met het bestaande bestand. Selecteer dit vakje om code te behouden die u in het bestaande raamwerkbestand reeds hebt gewijzigd.

    Wanneer deze voorkeur ingeschakeld is en u het retourtype van een interface wijzigt, krijgt het raamwerkbestand in de interface het nieuwe retourtype, maar blijft de methode van het oorspronkelijke raamwerkbestand behouden (waardoor een andere retourmethode wordt gebruikt). Hierdoor treedt er een compilatiefout op die u handmatig moet corrigeren.

Standaardscenario-instellingen
In de voorkeuren Standaardscenario-instellingen kunt u deze standaardopties voor het maken van webservices opgeven:
  • Het type webservice dat standaard moet worden geselecteerd.
  • Welke fasen van de levenscyclus van de webservice u in de wizard wilt voltooien.
  • Of de Webservicesverkenner standaard moet worden geactiveerd om de webservice naar een UDDI-register te publiceren.
  • Of SOAP-verkeer van de webservice een TCP/IP-monitor moet passeren, zodat u de SOAP-pakketten kunt controleren en eventueel de naleving van WS-I kunt verifiëren.
U kunt al deze standaardinstellingen vervangen in de wizard.
Server en runtime
Selecteer de server, de runtimeomgeving van de webservice en de J2EE-versie die standaard moeten worden ingesteld in de wizard voor webservices. U kunt al deze standaardinstellingen vervangen in de wizard.
Standaardwaarden voor testfunctie
U kunt aangeven of de wizard automatisch een testfunctie moet starten en welk type testfunctie uw voorkeur geniet.
WSDL-bestanden
Voor WSDL-bestanden in de WSDL-editor kunt u een standaarddoelnaamruimte opgeven. Als u de standaardwaarde niet wijzigt, wordt voor WSDL-bestanden de doelnaamruimte http://tempuri.org gebruikt.