Tijdens normale ontwikkeling hoeft u zich niet te bekommeren om de VM die door elke instance van de Visual Editor wordt gebruikt. Gevorderde gebruikers kunnen de workbench echter zó configureren dat berichten die worden verzonden naar System.out of System.err van de VM in het LOG-bestand in de directory .metadata van het werkgebied worden weggeschreven.
De Virtual Machine (VM) die wordt gebruikt voor het uitvoeren van de Java-beans is niet de VM waarin de workbench wordt uitgevoerd. Er wordt voor iedere instance van de Visual Editor een afzonderlijke VM gemaakt. Het klassenpad van deze VM is ingesteld op de vermeldingen in het Java-buildpad voor het project. Als het Java-buildpad gewijzigd is terwijl de Visual Editor open is, moeten de openstaande editors worden gesloten en opnieuw worden geopend om het bijgewerkte buildpad weer te geven.
De workbench kan met de optie -DEBUG worden gestart, die naar een tekstbestand verwijst:
-DEBUG file:/c:/temp/options.txt
Het foutopsporingsbestand bevat items die door de Visual Editor worden gelezen. Als het bestand de volgende regel bevat, worden de berichten die worden verzonden naar System.out of System.err in de console afgebeeld:
org.eclipse.jem.proxy/remote/debug/vmtraceout=true
Behalve dat u console-uitvoer van de VM voor gebruik door de Visual Editor kunt afbeelden, kunt u de VM ook in de foutopsporingswerkstand starten en fouten op afstand uitvoeren. Dit scenario is niet niet geoptimaliseerd en kan in toekomstige versies van de Visual Editor worden gewijzigd. Er is wel documentatie beschikbaar in het geval u tijdens ontwerptijd fouten in de Java-beans wilt opsporen. Om fouten op afstand op te sporen, hebt u twee actieve workbenches nodig: één met de Java-beans waarin u fouten wilt opsporen en één die socket-gebaseerde foutopsporing kan uitvoeren. De tweede workbench kan op dezelfde of op een andere computer worden uitgevoerd. Om foutopsporing in de VM van de Visual Editor in te schakelen, moet het bestand van de optie -DEBUG de volgende regel bevatten:
org.eclipse.jem.proxy/remote/debug/debugvm=true
Elke keer dat de Visual Editor een VM start, wordt u gevraagd of u deze in de foutopsporingswerkstand wilt starten.
Het vorige dialoogvenster wordt gebruikt wanneer de klasse HelloFrame.java in het project Test met de Visual Editor wordt geopend. Als u in de console Yes kiest of Y typt en op Enter drukt, wordt de VM in de onderbrekingswerkstand gestart met de optie -Xdebug via een socketconnector. Er wordt een vrije poort toegewezen. Vervolgens krijgt u het nummer hiervan.
De volgende stap is het koppelen van een foutopsporingsprogramma op afstand aan poortnummer 7078. De workbench-instance die de Visual Editor uitvoert, wordt tijdens het aankoppelen door het foutopsporingsprogramma onderbroken, en dus moet u een foutopsporingsprogramma vanuit een andere toepassing gebruiken. Als de andere toepassing een andere instance van de workbench is, kunt u de foutopsporing op afstand starten door in het menu naar Uitvoeren > Fouten opsporen te gaan en een nieuwe configuratie van het type Java-toepassing op afstand te maken.
Voer het poortnummer in dat eerder naar stdout is geschreven, in dit geval 7078. Als het foutopsporingsprogramma zich op een andere computer bevat, typt u in het veld Host het IP-adres van de computer met de workbench waarin fouten worden opgespoord. Om het foutopsporingsprogramma op afstand te starten, klikt u op Fouten opsporen gen typt u y in de stdin-console van de workbench waarin fouten worden opgespoord.
U wordt niet alleen gevraagd of u fouten wilt opsporen in de VM die door alle instances van de Visual Editor wordt gebruikt, maar u krijgt ook berichten waarin u wordt gevraagd fouten in het project zelf op te sporen:
Wilt u de VM op afstand starten (Project (Test)-Beaninfo) in de werkstand Fouten opsporen? (Voer Y of N in):
Dit geldt voor de VM die wordt gebruikt voor controle en het uitvoeren van java.beans.Introspector en kan worden onderscheiden van de VM voor de Visual Editor, omdat deze geen specifieke Java-bronbestandsnaam verstrekt. Zodra beaninfo voor het eerst nodig is voor een Java-bean in een project, wordt deze VM gestart en blijft deze actief zolang het project open blijft. Door fouten in dit project op te sporen, kunt u tijdens het controleren van uw Java-beans de code van de BeanInfo-klassen doorlopen en analyseren. De controle vindt plaats voor elke Java-beanklasse voor elk project waarin deze klasse wordt gebruikt. Het resultaat wordt in de cache opgeslagen ter willen van de prestaties. Als u op een bepaald moment de cache van BeanInfo-gegevens voor een project wilt opschonen, kunt u het project sluiten en openen via het voorgrondmenu van het project.