In de editor van JUnit-testsuites kunnen methoden van een JUnit-test worden gemaakt en verwijderd en kan worden bepaald hoe deze methoden worden aangeroepen. Als u op een JUnit-testsuitebestand dubbelklikt, wordt de TPTP-editor van JUnit-testsuites geopend. Er worden drie tabs afgebeeld: Overzicht, Testmethoden en Gedrag.
Overzicht (zie hierboven) bevat diverse eigenschappen: de naam van de TPTP JUnit-test (SimpleTest in dit voorbeeld); de beschrijving ('Een voorbeeld van een JUnit-test'); het pad (/javaProject/junit/samples/SimpleTest.testsuite); de naam van het Java-pakket (junit.samples); en de naam van de Java-klasse (SimpleTest). De naam van het Java-pakket kan direct worden getypt maar kan ook worden geselecteerd door op de knop Bladeren te klikken en naar het pakket te navigeren.
Als het tabblad Testmethoden is geselecteerd, wordt de sectie Testmethoden van de editor afgebeeld:
Als u een testmethode selecteert, worden de naam en de beschrijving ervan (mits opgegeven) afgebeeld in het rechtervenster.
U kunt de naam van een testmethode wijzigen door de testmethode te selecteren (in het linkervenster) en de waarde van het tekstveld Naam te bewerken. U kunt de beschrijving van een testcase wijzigen door de testmethode te selecteren (in het linkervenster) en de waarde van het tekstveld Beschrijving te bewerken. Gebruik de knoppen Toevoegen en Verwijderen om nieuwe testmethoden toe te voegen en bestaande (geselecteerde) testmethoden te verwijderen. Met de knoppen Omhoog en Omlaag wijzigt u de volgorde van de testmethoden.
Op het tabblad Overzicht bestaat het gedrag alleen uit code als het selectievakje Gedrag van test implementeren als code is geselecteerd. Dit wil zeggen dat de testmethoden op dezelfde manier worden uitgevoerd als in de view Testmethoden wordt afgebeeld. Dit geldt voor JUnit-tests die zijn gemaakt door JUnit-tests te importeren.
Als het selectievakje Testgedrag implementeren als code niet is geselecteerd, wordt het aanvullende tabblad Gedrag beschikbaar. (De gedragsfeature mag alleen worden gebruikt voor handmatig gemaakte JUnit-tests van TPTP.)
Op het tabblad Gedrag kunt u aangeven hoe vaak en in welke volgorde testmethoden moeten worden uitgevoerd. U kunt dit doen door met aanroepen en lussen. Met aanroepen kunt u aangeven welke testmethoden u wilt uitvoeren en in welke volgorde ze moeten worden uitgevoerd. Met lussen kunt u de geselecteerde testmethoden insluiten in een lus die een of meerdere keren herhaald wordt. Het gedrag kan een combinatie van aanroepen en lussen bevatten. Het instellen van één lus gaat als volgt:
Selecteer het tabblad Gedrag, klik op de knop Toevoegen... en selecteer Lus. Er wordt nu een gedrag ingesteld dat door één lus wordt beheerd. In het invoerveld Naam wordt de standaardwaarde Lus 1 vermeld en het veld Beschrijving is leeg.
Standaard worden lussen één keer doorlopen. U kunt het aantal herhalingen wijzigen met het selectievakje Aantal herhalingen.
Als het vakje Synchroon is geselecteerd en er meer dan één herhaling is opgegeven, worden de herhalingen opeenvolgend uitgevoerd. Anders worden de herhalingen gelijktijdig uitgevoerd.
De knoppen Omhoog en Omlaag kunt u gebruiken om de relatieve posities van de aanroepen en lussen te wijzigen. Via de knoppen Toevoegen en Invoegen kunt u geselecteerde lussen of aanroepen toevoegen. Via de knop Verwijderen kunt u geselecteerde lussen en aanroepen wissen.
Lussen kunnen worden genest en oproepen kunnen zich buiten lussen bevinden.
Typ Alt+K of Alt+S om de cursor van de editor aan het begin van de naamtekstvelden voor het pakket en de klasse te plaatsen.
Verwante taken
Testmethoden toevoegen