Voorkeuren voor de geïnstalleerde serverruntimeomgevingen definiëren

Met de pagina Voorkeuren kunt u ervoor zorgen dat de workbench bepaalde runtimeomgevingen van een toepassingenserver gebruikt voor het compileren van uw toepassing. U kunt dit instellen door de installatiedirectory van de server te definiëren:

  1. Selecteer Voorkeuren in het menu Venster.
  2. Vouw Server uit in het venster Voorkeuren en selecteer Geïnstalleerde runtimes. Het gedeelte Geïnstalleerde serverruntimeomgevingen van het dialoogvenster Voorkeuren wordt afgebeeld.
  3. Optioneel: Klik op de knop Zoeken. Hiermee wordt in de lokale directory gezocht naar geïnstalleerde runtimeomgevingen. Zoeken op een host op afstand wordt niet ondersteund.
    1. Het dialoogvenster Zoeken naar runtimes wordt geopend. In het veld Map bladert u naar of typt u de directory waar de workbench moet beginnen met het zoeken naar geïnstalleerde runtimeomgevingen. Klik op OK.
    2. Als een lijst van installaties wordt afgebeeld, selecteert u de gewenste doelserver en klikt u in het dialoogvenster op OK. Klik daarna op OK in het venster Voorkeuren. Als er geen installaties van toepassingenservers worden gevonden, gaat u verder met de stappen van deze taak.
  4. Klik op Toevoegen. De wizard Nieuwe serverruntime wordt geopend.
    1. Selecteer de gewenste serverruntime en klik op Volgende. Het venster productnaam Runtime wordt afgebeeld.
    2. Typ of blader voor het veld Installatiedirectory of Locatie naar de locatie van de doelserver.
      Tip: Wanneer u een lege locatie voor de doelserver hebt opgegeven, gebruikt u de workbench om modules te assembleren en gebruikt u de toepassingenserver om de modules in gebruik te nemen.
      Als u als doelserver J2EE-runtimebibliotheek (een generieke J2EE-container) hebt geselecteerd, geeft u een directory op die .jar-bestanden bevat, zoals de directory \bin\lib voor een installatie van een Java-developmentkit.
    3. Klik op Voltooien. De naam en het type van de doelserver worden toegevoegd aan de tabel in het gedeelte Geïnstalleerde serverruntimeomgevingen.
    4. Klik in het venster Voorkeuren op OK.

Om de lijst van beschikbare doelservers te wijzigen, klikt u op Venster > Voorkeuren > Server > Geïnstalleerde runtimes om naar het gedeelte Geïnstalleerde serverruntimeomgevingen van het venster Voorkeuren te gaan. Gebruik de opties Toevoegen, Bewerken, Verwijderen en Zoeken om de lijst van servers aan te passen.

De doelserver voor een module wijzigen:
  1. Klik met de rechtermuisknop op de module in de view Projectverkenner en klik op Eigenschappen > Projectfacetten. De pagina Projectfacetten wordt geopend.
  2. Klik op de knop Projectfacetten toevoegen/verwijderen. Het venster Projectfacetten toevoegen/verwijderen wordt geopend.
  3. Klik op de knop Runtimes afbeelden.
  4. Selecteer de doelservers voor de module onder Runtimes.