Profileringscriteria opgeven

Voor het profileren van een toepassing moeten een of meer analysetypen worden geselecteerd onder de gegevensverzamelprogramma Java-profilering. Met gegevensverzamelprogramma's wordt opgegeven hoe gegevens moeten worden verzameld en met de analysetypen wordt aangegeven welk type gegevens moet worden verzameld. Met filters wordt ervoor gezorgd dat alleen de relevante details naar de views worden geleid. Het gebruik van filters is vooral nuttig wanneer snelheid en efficiëntie cruciaal is: hoe minder gegevens er zijn, hoe minder invloed deze gegevens hebben op het systeem en hoe sneller deze kunnen worden verzameld.

Vereisten:

Het configureren van profileringscriteria voor een toepassing is gesplitst in de volgende secties:

Relevante gegevensverzamelprogramma's en analysetypen selecteren

  1. Selecteer het tabblad Monitor in uw profileringsconfiguratie
  2. Het boomstructuurvenster geeft gegevensverzamelprogramma's op hoofdniveau weer en geeft de analysetypen weer als onderliggende items van het gegevensverzamelprogramma. Vouw het gegevensverzamelprogramma 'Java-profilering' uit en bekijk de analysetypen die hieronder vallen (bijvoorbeeld: 'Basisgeheugenanalyse', 'Analyse uitvoeringstijd', enzovoort. .
    Selecteer de analysetypen waarin u geïnteresseerd bent onder het gegevensverzamelprogramma 'Java-profilering' data collector. Wees voorzichtig met het aantal geselecteerde analysetypen. Als u te veel onnodig analysetypen selecteert, kan dit de prestaties van de toepassing drastisch verminderen. In de onderstaande tabel ziet u welke profileringstypen moeten worden ingeschakeld voor het genereren van de verschillende views en de mogelijke toepassingen van elk profileringstype. Het instellen van opties wordt beschreven in de Volgende sectie:.
    Analysetype Geselecteerde opties Beschikbare views Toepassing
    Geheugenanalyse N.v.t. View geheugenstatistieken (Pakket, Klasse, Methode), View Objectverwijzingen Geheugenlekanalyse, Geheugenintensieve klassen identificeren.
    Geheugenanalyse Geavanceerd >> Selectievakje Gegevens instanceniveau geselecteerd View Geheugenstatistieken (Pakket, Klasse, Methode, Instance) View Objectverwijzingen* Geheugenlekanalyse, Opschoning bestuderen
    Tijdanalyse Uitvoeringsstatistieken afbeelden (gecomprimeerde gegevens) Uitvoeringsstatistieken (Pakket, Klasse, Methode) Bereikstatistieken Oproepen voor een methode bekijken
    Tijdanalyse Uitvoeringsstatistieken afbeelden (gecomprimeerde gegevens), Geavanceerd >> Gegevens instanceniveau verzamelen Uitvoeringsstatistieken (Pakket, Klasse, Methode, Instance) Bereikstatistieken Statistieken van pakket, klasse en methode bekijken voor iedere instance, Oproepen van een methode bekijken
    Tijdanalyse Grafische details uitvoering afbeelden Uitvoeringsstatistieken (Pakket, Klasse, Methode), Bereikstatistieken, View Uitvoeringsstroom, Views UML2-reeksdiagrammen (object, klasse, thread) Actieve threads aangeven, Fasen van de uitvoering van het programma aangeven
    Tijdanalyse Grafische details uitvoering afbeelden, Geavanceerd >> Gegevens instanceniveau verzamelen Uitvoeringsstatistieken (Pakket, Klasse, Methode, Instance), Bereikstatistieken, View Objectverwijzingen*, View Uitvoeringsstroom, Views UML2-reeksdiagrammen (object, klasse, thread) Actieve threads aangeven, Fasen van de uitvoering van het programma aangeven
    Codebereik N.v.t. Bereikstatistieken (Pakket, Klasse, Methode) Codebereik bekijken

    * Opmerking: voor de view Objectverwijzingen moet u de objectverwijzingen verzamelen door middel van een oproep van de actie Objectverwijzingen verzamelen, zodat u de profileringsgegevens kunt bekijken met behulp van de view Objectverwijzingen. U kunt Objectverwijzingen verzamelen oproepen vanaf de werkbalk van de view Profileringsmonitor of door met de rechtermuisknop te klikken op de agent in de view Profileringsmonitor.

Profileringsopties instellen

U kunt profileringsopties instellen voor het gegevensverzamelprogramma Java-profilering of de geselecteerde analysetypen door de entiteit te selecteren en op Optie bewerken te klikken.

Volg de onderstaande stappen om profileringsopties in te stellen in het gegevensverzamelprogramma Java-profilering:

  1. Selecteer Java-profilering en klik op Optie bewerken
  2. Op de pagina Filterset geeft u de filterset op die u wilt toepassen, door deze te kiezen in de lijst Filterset selecteren. U kunt de Standaardset gebruiken.
  3. Onder Inhoud van geselecteerde filterset klikt u op Toevoegen om de pakketten toe te voegen waarvoor u gegevens wilt verzamelen. Het dialoogvenster Filter toevoegen wordt geopend. U kunt als jokerteken een sterretje * gebruiken in het model, wanneer u een pakket- of methodenaam opgeeft.
    Opmerking 1. Wanneer u een model invoert voor de pakket- of methodenaam, moet het model op een van de volgende drie manieren worden opgegeven:
    Opmerking 2. Bepaalde klassen zijn altijd zichtbaar in de profileringsview, onafhankelijk van de filterinstellingen. De profileringsagent verzamelt altijd gegevens van objecten of klassen die bij de taak horen die wordt gecontroleerd tijdens het verzamelen van de gegevens die specifiek zijn voor de taak. U geeft bijvoorbeeld een filter op om gegevens te verzamelen voor één enkele klasse MyUserClass en u geeft een andere filter op om de java.lang.*-klassen uit te sluiten. Wanneer nu een instance van MyUserClass wordt geladen, wordt de bijbehorende klassedefinitie geladen. Deze klassedefinitie bevat een bijbehorend klasseobject dat weer van het type java.lang.Class is. Dit heeft tot gevolg dat naast de gegevensverzameling voor de klasse MyUserClass ook gegevensverzameling plaatsvindt voor java.lang.Class.
    Dit gedrag geldt ook voor threads. De java.lang.Thread-klasse verschijnt altijd in de Profileringsviews, omdat de profileringsagent alle threads volgt die worden uitgevoerd, en daarom verzamelt deze de gegevens van objecten en klassen die bij deze threads horen.

    Dit gedrag geldt ook voor threads. De java.lang.Thread-klasse verschijnt altijd in de Profileringsviews, omdat de profileringsagent alle threads volgt die worden uitgevoerd, en daarom verzamelt deze de gegevens van objecten en klassen die bij deze threads horen.
  4. Geef de naam van Pakket of klasse of Methode op en selecteer Opnemen uit de vervolgkeuzelijst Regels.
  5. Klik op OK. De filtercriteria worden toegevoegd aan de contentslijst.
  6. Om andere bestaande pakketten uit de lijst met filtercontents uit te sluiten, klikt u op Opnemen onder de regelkolom voor het pakket en wijzigt deze in Uitsluiten.
  7. Klik op Volgende
  8. Om de gegevens die worden verzameld op methodeaanroepen te beperken, selecteert u het selectievakje Profilering beëindigen na een opgegeven aantal methodeaanroepen. Geef het aantal methodeaanroepen op in het invoervak.
  9. Om de gegevens die worden verzameld op basis van tijd te beperken, selecteert u het selectievakje Profilering beëindigen na een opgegeven tijdsperiode. Geef de hoeveelheid tijd in seconden op in het invoervak.
  10. Als u de profileringsagent wilt starten in de pauzewerkstand, zodat er geen gegevens worden verzameld tijdens het initialisatiestadium van de toepassing, schakelt u het selectievakje Controle automatisch starten als toepassing wordt gestart uit. Deze optie wordt van harte aanbevolen voor grote toepassingen die niet bewaakt hoeven te worden tijdens de initialisatiefase (bijvoorbeeld het starten van een instance van de workbench).
  11. Klik op Voltooien
  12. Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan.

Op dezelfde manier kunt u de opties van een analysetype instellen door het type te selecteren en Optie bewerken te selecteren.

Bestemming profileringsgegevens configureren

U kunt het project en de monitor opgeven die moeten worden gebruikt voor de profileringssessie. U kunt de profileringsgegevens ook naar een bestand schrijven.

  1. Selecteer het tabblad Bestemming in uw profileringsconfiguratie
  2. Geef het Profileringsproject op dat u wilt gebruiken voor uw profileringssessie.
  3. Geef de Monitor op die u wilt gebruiken.
  4. Als u de profileringsgegevens wilt opslaan in een bestand, selecteert u Profileringsgegevens verzenden naar een bestand en geeft de naam van het bestand op in het invoervak Profileringsbestand.
  5. Klik op Toepassen om de wijzigingen op te slaan.
  6. Klik op Profileren om het profileren van de toepassing te starten.
Hint: bij het filteren wordt alleen de eerste van toepassing zijnde filter gebruikt. Zorg er bij het opgeven van de filters voor dat u eerst de meest specifieke filtercriteria declareert.

Verwante concepten
Overzicht profileringstool

Verwante taken
Een toepassing profileren
Profileringsvoorkeuren instellen