Levenscyclus van een agent

In het volgende statusdiagram ziet u de levenscyclus van een agent.

Diagram van de levenscyclus van een agent Status stand-alone Status gederegistreerd Status bewaakt Status actief Status gekoppeld Status geregistreerd

Figuur 1:
Statuspictogram Status
Pictogram stand-alone Stand-alone
Pictogram actief Actief
Pictogram geregistreerd Geregistreerd
Pictogram gekoppeld Gekoppeld
Pictogram bewaakt Bewaakt
Pictogram gestopt (gederegistreerd) Gederegistreerd

De statussen en overgangen tussen de statussen (die door getallen in het diagram en in de volgende uitleg worden weergegeven) in de levenscyclus van de agent worden hieronder beschreven:

  1. Stand-alone
    De agent kan geen verbinding maken met de agentcontroller. Dit kan gebeuren als door het hostproces op de agent een bootstrap wordt uitgevoerd, maar de agentcontroller op dat moment niet wordt uitgevoerd op de computer.
  2. Stand-alone naar geregistreerd
    De agent maakt verbinding met de agentcontroller. Gewoonlijk gebeurt dit meteen als door het hostproces een bootstrap wordt uitgevoerd op de agent. Maar als de agentcontroller op dat moment niet wordt uitgevoerd, wordt deze pas geregistreerd als de agentcontroller wordt gestart.
  3. Geregistreerd naar stand-alone
    De agentcontroller wordt beëindigd terwijl de agent nog actief is. Dit zorgt ervoor dat de agent weer wordt teruggeplaatst in de status stand-alone.
    Opmerking: de agent kan op elk moment van de levenscyclus overschakelen van de status stand-alone naar de status geregistreerd, als gevolg van het starten of stoppen van de agentcontroller. Deze twee statussen worden samen de status actief genoemd.
  4. Geregistreerd naar gekoppeld
    De testclient wordt gekoppeld aan de geregistreerde agent om gegevens te kunnen verzamelen of besturingsberichten te verzenden naar de agent.
  5. Gekoppeld naar geregistreerd
    De testclient wordt ontkoppeld van de agent, hoewel de agent nog beschikbaar is gesteld aan het hostproces. De testclient heeft het verzamelen van gegevens van de agent en de samenwerking beëindigd.
  6. Gekoppeld naar bewaakt
    Nadat een koppeling tot stand is gebracht, begint de testclient met het bewaken van de agent die verbonden is met de agentcontroller.
    Opmerking: het is alleen mogelijk een agent te bewaken wanneer deze actief is en niet aan een client is gekoppeld (alle agents behalve degene die zijn aangemerkt met het stoppictogram Stoppictogram en het monitorpictogram Monitorpictogram). Bovendien kan maar één client tegelijk worden gekoppeld aan elke agent.  
  7. Bewaakt naar gekoppeld
    De testclient, hoewel nog steeds gekoppeld aan de agent (die verbonden is met de agentcontroller) stopt met de bewaking van de agent.
  8. Gederegistreerd
    De toepassing wordt afgesloten of deregistreert de agent expliciet. De agent is niet meer verbonden met de agentcontroller, de testclient is niet gekoppeld aan de agent en daarom wordt de bewaking beëindigd. Deze status kan worden bereikt vanaf de werkstanden actief, gekoppeld of bewaakt.

Verwante taken
De agentcontroller beheren
 


(C) Copyright IBM Corporation 2000, 2006. Alle rechten voorbehouden.