Het fragment op klassenniveau specificeert indien nodig de gegevens en initialisatievereisten van een probe.
Het fragment op klassenniveau is optioneel. Het kan worden gebruikt om statische gegevenselementen, statische helpfuncties of andere Java-constructies in een probeklasse op te nemen. U kunt bijvoorbeeld een eenmalige initialisatie voor een probe uitvoeren door een statische initialisering te maken die wordt uitgevoerd als de klasse van de probe wordt geladen.
De inhoud van een fragment op klassenniveau wordt in de gegenereerde broncode voor de probeklasse op klassenniveau geplaatst. Dit houdt in dat de inhoud wel binnen de gegenereerde probeklasse verschijnt, maar buiten alle methoden. De variabelen die in het fragment op klassenniveau zijn gedeclareerd, zijn zichtbaar voor alle fragmenten in de probe.
Met dit soort fragmenten kunt u code in de probeklasse invoegen die door Probekit is gegenereerd. Het betreft de klasse waarin uw andere probefragmenten na compilatie worden opgenomen. Het is niet van toepassing op ongeïnstrumenteerde (gecontroleerde) klassen. Om een nieuw statisch veld in te voegen in gecontroleerde klassen, gebruikt u de staticField-specificatie. Om code in te voegen in een gecontroleerde klasse die wordt uitgevoerd als de klasse wordt geladen, gebruikt u het fragmenttype staticInitializer.
Een probe mag slechts één fragment op klassenniveau hebben.
Om een fragment op klassenniveau in te voeren selecteert u Probe in het structuuroverzicht van de editor en voert u de gegevens voor het fragment in het bewerkingsvenster in.