De term profileringsresource verwijst naar het niveau van granulatie dat wordt gebruikt voor het openen van de profileringsviews. De resourceniveaus staan in de profileringsmonitor. Als u een resource selecteert, kunt u een samengevoegde view die is gebaseerd op de resource, openen. Als u bijvoorbeeld een view opent vanaf het niveau van de host, kunt u profileringsgegevens bekijken vanaf processen en agents die hoorden bij de geselecteerde host. De beschikbare resources zijn de volgende:
Een Java-project
bevat een broncode en verwante bestanden voor het bouwen van een Java-programma. In een Java-project wordt ook een model van de inhoud bijgehouden. Dit model bevat
informatie over de typehiërarchie, verwijzingen en declaraties van Java-elementen.
Een map
(of directory) is een container die elk type bestand kan bevatten.
Standaard zijn deze objecten in de view verborgen. U kunt deze zichtbaar maken door het venster Voorkeuren te gebruiken (Venster > Voorkeuren > Profilering en vastleggen in logboeken > Presentatie) en het selectievakje Mappen te deselecteren.
Een monitor is een logische container voor het profileren van de gegevens die zijn verzameld uit een groep processen. In de views op monitorniveau worden de profileringsgegevens afgebeeld die zijn verzameld uit deze processen. Monitors zijn nuttig voor het samenvoegen van de profileringsgegevens die zijn verzameld uit de processen die door een decentrale toepassing worden uitgevoerd.
Monitors worden weergegeven door monitorobjecten. Standaard zijn deze objecten in de view verborgen. U kunt de monitorobjecten zichtbaar maken door Decentrale layout op de werkbalk van de Profileringsmonitor te selecteren.
Een host is een machine of een machinepartitie voor verwerking, waar de geteste toepassing deel van uitmaakt. De host bezit de processen die worden geprofileerd. Een host voert de processen aan. U kunt een host opgeven door de hostnaam of het IP-adres op te geven.
Verschillende monitors kunnen hosts met dezelfde naam hebben. Deze hosts zijn voor iedere monitor uniek omdat de resources in de profileringsmonitor worden aangegeven door het volledige pad.
Standaard zijn deze objecten in de view verborgen. U kunt de monitorobjecten zichtbaar maken door Decentrale layout op de werkbalk van de Profileringsmonitor te selecteren.
Het procesobject geeft de toepassing aan die wordt geprofileerd.
De processen worden aangegeven door middel van de procesnaam en het ID-nummer. Afhankelijk van hoe het proces is opgestart, kan de naam van het proces twee vormen aannemen:
Als u begonnen bent met het profileren van een Java-toepassing, worden het proces en de bijbehorende agents weergegeven in de profileringsmonitor.
In het gebruiksmodel van de agentcontroller is een agent een opnieuw te gebruiken binair bestand dat de voorzieningen levert voor het hostproces en, nog belangrijker, een portaal aanbiedt waarmee de toepassingsgegevens kunnen worden doorgestuurd naar gekoppelde clients. De agents verzamelen gegevens over de verwerking van een toepassingsprogramma. De views Profilering en Logboek vastleggen maken de informatie zichtbaar die is verzameld door de agents. De Java-profileringsagent is een profileringsagent.
De Java-profileringsagent wordt uitgevoerd in het JVM-proces (Java Virtual Machine) en ontvangt berichten van JVM-events op basis van JVMPI (Java Virtual Machine Profiler Interface). Deze agent kan het beste worden gebruikt voor het aangeven van prestatiedetails, bijvoorbeeld de klassen of methoden die verantwoordelijk zijn voor een slechte verwerkingsprestatie. De Java-profileringsagent wordt ook gebruikt voor het analyseren van de toepassingsheap en voor het vinden van geheugenlekken.
Een proces kan een of meer agents bevatten die tegelijk worden uitgevoerd. Zelfs als het proces bij aanvang geen agent bevat, kan een bepaalde verwerkingstoestand tot gevolg hebben dat een agent op een gegeven moment tijdens de levenscyclus van het proces wordt gemaakt. Elk van de lagen waaruit een toepassing bestaat kan agents bevatten.
U kunt de bewaking alleen starten voor agents die Onderbroken of Ontkoppeld zijn. Omdat elke agent slechts door één client tegelijk kan worden gekoppeld, kan een agent die al bewaakt wordt niet nog eens worden gebruikt. Een agent die is beëindigd kan niet worden bewaakt.
De status van een agent wordt aangegeven door middel van de volgende symbolen:
Een profileringsset is een set criteria die wordt gebruikt om het bereik van de verzamelde profileringsgegevens te beperken. Met behulp van de profileringssets kunt u specifieke gegevens voor analyse verzamelen. De profileringstool levert drie profileringssets:
Verwante concepten
Overzicht profileringstool
Verwante taken
Een toepassing profileren
De profileringsmonitor gebruiken
(C) Copyright IBM Corporation 2000, 2006. Alle rechten voorbehouden.