De Log and Trace Analyzer levert twee methoden voor het laden van logboekresources naar het werkgebied. De standaardmethode gebruikt gezipte XMI-bestanden om de naar het werkgebied geïmporteerde logboekgegevens te bevriezen, en de alternatieve methode, ondersteuning voor grote logboeken, gebruikt een lokale database of een database op afstand om de logboekresources op te slaan zoals deze naar het werkgebied zijn geïmporteerd.
Een logboekresource is actief als deze naar het geheugen is geladen door een actie die de logboekresource in een view weergeeft. De werkstand ondersteuning voor grote logboeken moet worden gebruikt bij het werken met actieve logboekbestanden waarvan de gecombineerde grootte bij het importeren groter is dan 4% van de totale Java-heapgrootte (de standaardgrootte is 512MB). Dit advies wordt gegeven op basis van testen die zijn uitgevoerd op een Pentium III (1GB RAM, 1GHZ CPU) die de Log and Trace Analyzer uitvoert.
XMI en ondersteuning voor grote logboeken mogen niet samen binnen één sessie worden gebruikt. Wanneer de twee werkstanden worden gemengd, kan de uitvoering minder goed verlopen dan wanneer slechts één werkstand wordt gebruikt. Het gebruik van een combinatie van de werkstanden kan een prestatievermindering en te veel geheugengebruik tot gevolg hebben. Met behulp van onderstaande richtlijnen voorkomt u dat u beide werkstanden tegelijk gebruikt bij het werken met logboekbestanden:
Verwante taken
Ondersteuning voor groot logboek inschakelen voor de Log and Trace Analyzer
(C) Copyright IBM Corporation 2000, 2006. Alle rechten voorbehouden.