Een test bewerken

U kunt een test inspecteren en wijzigen voordat u deze compileert en uitvoert.

Standaard wordt na het opnemen van interactie met een browsertoepassing de HTTP Test Generator automatisch gestart door de HTTP-recorder, die een test maakt van de opname. (U kunt dit gedrag wijzigen door een andere of geen testgenerator op te geven in de voorkeuren van HTTP-opname.) De test kan nu nog niet worden uitgevoerd. U kunt de test uitvoerbaar maken door er met de rechtermuisknop op te klikken in de testnavigator en Genereren te selecteren. U kunt de test ook eerst bewerken door er met de rechtermuisknop op te klikken en Openen te selecteren.

TPTP kent drie verschillende typen testsuites die u kunt maken en bewerken. Het type dat door de HTTP-testgenerator wordt gemaakt, heet Http-testsuite. In de volgende afbeelding ziet u een voorbeeld van een Http-testsuite. De indeling wijkt af als u een ander testtype opent.

De test wordt geopend op het tabblad Overzicht (zie de onderrand) en de vier bewerkingsgebieden (Algemene gegevens en Brongegevens aan de linkerkant en Ingebruikname en HTTP-opdracht aan de rechterkant) zijn uitgevouwen. U kunt naar de andere bewerkingsgebieden overschakelen door op het gewenste tabblad te klikken.

In Algemene gegevens vindt u de naam, het type en een optionele beschrijving van de test en de naam van het bestand waarin de test is opgeslagen. De gegevens in tekstvelden kunt u bewerken. Het veld Naam onder Algemene gegevens bevat de naam van de test. Eerst is deze gelijk aan de bestandsnaam van de test die u tijdens de opname hebt opgegeven, maar u kunt de naam desgewenst wijzigen. De naam wordt dan ook gewijzigd in de testnavigator, maar de naam van het bestand met de test blijft ongewijzigd. In dit voorbeeld was de naam die wordt weergegeven in de testnavigator en het veld Naam eerst b en dus gelijk aan de naam van het opnamebestand zonder de suffix. De tester heeft vervolgens besloten de naam te wijzigen in iets wat een duidelijkere beschrijving geeft van de taak die door de test wordt geëmuleerd, searchEmployeeDB.

In het veld Brongegevens vindt u de naam van het Java-pakket waarin de uitvoerbare Java-code van de test wordt opgeslagen nadat deze is gegenereerd en de Java-klasse waarmee de test wordt geïmplementeerd; de naam is gelijk aan de naam van het opnamebestand zonder de suffix en het eerste teken is een hoofdletter. U kunt de code verplaatsen naar een ander pakket door op de knop Bladeren te klikken onder het veld Pakketnaam:.

Het gebied HTTP-opdrachten aan de rechterkant bevat alle HTTP-opdrachten in de test. Als u op een van deze opdrachten klikt, komt u in de view met HTTP-opdrachten terecht, zoals hieronder afgebeeld.

U kunt dit bewerkingsgebied ook openen door op het tabblad HTTP-opdrachten te klikken aan de onderkant. Als u aan de linkerkant een opdracht selecteert, worden rechts de eigenschappen van de opdracht afgebeeld. U kunt het volgende doen:

In het gedeelte Ingebruikname kunt u het aantal gebruikers instellen dat u tijdens de uitvoering van de test wilt simuleren.

Als u op het tabblad Gedrag klikt, kunt u het gedrag bewerken, zoals hieronder afgebeeld.

De HTTP-opdrachten die oorspronkelijk zijn opgenomen door de test, worden per pagina vermeld als oproepen binnen een lus die aanvankelijk Lus 1 heet. U kunt de naam van de lus wijzigen, een beschrijving van de lus toevoegen of het aantal herhalingen wijzigen. Als het selectievakje Synchroon is ingeschakeld en de lus herhaald wordt, worden de herhalingen opeenvolgend uitgevoerd. Anders worden de herhalingen gelijktijdig uitgevoerd. Binnen Lus 1 kunt u het volgende doen:

Gebruik de knop Toevoegen om een nieuwe lus te maken. Als u dan met de rechtermuisknop op de nieuwe lus klikt en Oproep selecteert, kunt u de nieuwe lus vullen met oproepen van andere testsuites of testsuite-instances. U kunt lussen ook nesten, en oproepen buiten lussen maken.

Bovenliggend onderwerp: Prestaties testen met TPTP

(C) Copyright IBM Corporation 2000, 2004. Alle rechten voorbehouden.