Globale elementen toevoegen

Een globaal element is een element met een globaal bereik. Het is een element dat gedeclareerd is als onderdeel van het hoofdschema en niet als onderdeel van een contentmodel.

De volgende instructies zijn opgesteld voor het perspectief Resource, maar kunnen ook in tal van andere perspectieven worden gebruikt.

Een globaal element toevoegen:

  1. Open uw XML-schema in de editor voor XML-schema's.
  2. In de view Overzicht, selecteert u uw schema. Het volledige schema en de inhoud worden afgebeeld in de view Ontwerp.
  3. Klik in de view Ontwerp met de rechtermuisknop in de sectie Elementen en klik op Element toevoegen.
  4. In de view Eigenschappen klikt u op het tabblad Algemeen en typt u een nieuwe naam voor het globale element in het veld Naam.
  5. In de view Eigenschappen kunt u het kenmerk 'type' selecteren uit de vooraf gedefinieerde lijst in het menu naast het veld Type.

    Daarnaast kunt u Bladeren uit de lijst selecteren voor meer opties.

    Het dialoogvenster Type instellen verschijnt. In dit venster worden alle ingebouwde en door de gebruiker gedefinieerde typen afgebeeld die momenteel beschikbaar zijn. U kunt het Bereik van de lijst wijzigen door een van de volgende opties te selecteren:
    • Werkgebied. Hier worden alle typen afgebeeld die beschikbaar zijn in uw werkgebied.
    • Ingesloten project. Hier worden alle typen afgebeeld die beschikbaar zijn in het project dat uw bestand bevat.
    • (Standaard) Huidige resource. Geeft een lijst van alle typen in het actieve bestand.
    • Werksets. Hier worden alle typen afgebeeld die beschikbaar zijn in de geselecteerde werkset.

    Selecteer het gewenste type in de typenlijst, en klik vervolgens opOK.

  6. (Optioneel) Klik op het tabblad Overige. Op deze pagina kunt u de volgende verschillende waarden voor het globale element opgeven:
    • abstract. Klik op true als het globale element abstract moet zijn. Als voor een globaal element is gedeclareerd dat dit element abstract is, kan het niet worden gebruikt in een instancedocument. In plaats daarvan moet er een lid van de vervangingsgroep van dat globale element verschijnen in het instancedocument.
    • block. Met dit veld wordt bepaald of het globale element kan worden vervangen door een element dat hiervan is afgeleid.
    • final. Met dit veld wordt bepaald of er een element van dit globale element mag worden afgeleid.
    • fixed/default. Klik op Bladeren en selecteer Vast of Standaard en geef een bijbehorende waarde op. Als u Vast kiest, heeft het globale element een waarde die niet kan worden gewijzigd. Als u Standaard kiest, heeft het element een standaardwaarde.
    • form. In dit veld kunt u aangeven of de presentatie van dit globale element in een instance van het XML-schema (dat wil zeggen: een XML-bestand dat aan het XML-schema is gekoppeld) met een naamruimte moet worden gekwalificeerd.
    • nillable. Kies true als u niet wilt dat het globale element onderliggende elementen kan bevatten, maar alleen kenmerken.
    • substitutionGroup. Dit is een vervangingsgroep waarmee elementen door andere elementen kunnen worden vervangen.
  7. Klik op het tabblad Kenmerken. Op deze pagina kunt u kenmerken, kenmerkverwijzingen, verwijzingen naar kenmerkgroepen en any-kenmerken aan het globale element toevoegen.
  8. Een kenmerk koppelt een kenmerknaam aan een bepaald type en een bepaalde waarde.Als u een kenmerk wilt toevoegen, klikt u met de rechtermuisknop op de pagina Kenmerken en klikt u op Kenmerk toevoegen. U kunt de volgende waarden voor een kenmerk opgeven:
    • fixed/default. Klik op Bladeren en selecteer Vast of Standaard en geef een bijbehorende waarde op. Als u Vast kiest, heeft het kenmerk een waarde die niet kan worden gewijzigd. Als u Standaard kiest, heeft het kenmerk een standaardwaarde.
    • form. In dit veld kunt u aangeven of de presentatie van dit kenmerk in een instance van het XML-schema met een naamruimte moet worden gekwalificeerd.
    • name. Voer de naam van het kenmerk in.
    • type. Klik op Bladeren en selecteer het type van het kenmerk.
    • use. In dit veld kunt u aangeven hoe het kenmerk in een instancedocument kan worden gebruikt. Als u optional kiest, kan het kenmerk één keer voorkomen. Als u required kiest, moet het kenmerk één keer voorkomen. Als u prohibited kiest, mag het kenmerk niet voorkomen.Opmerking: Als u Standaard hebt geselecteerd, moet u in dit veld optional kiezen. Anders is de standaardwaarde niet geldig.
  9. Een kenmerkverwijzing is een verwijzing naar een globaal kenmerk. Als u een kenmerkverwijzing wilt toevoegen, klikt u met de rechtermuisknop op de pagina Kenmerken en klikt u op Kenmerkverwijzing. Door een declaratie die naar een globaal kenmerk verwijst, kan het kenmerk waarnaar wordt verwezen in het instancedocument in de context van de verwijzende declaratie voorkomen. De menuoptie voor het toevoegen van een kenmerkverwijzing is alleen beschikbaar als in het document globale kenmerken zijn gedefinieerd.Selecteer de verwijzing en selecteer vervolgens het globale kenmerk waarnaar u wilt verwijzen in de lijst Verwijzing.
  10. Een kenmerkgroepverwijzing is een verwijzing naar een kenmerkgroep. Als u een verwijzing naar een kenmerkgroep wilt toevoegen, klikt u met de rechtermuisknop op de pagina Kenmerken en klikt u op Kenmerkverwijzing toevoegen. Met behulp van een declaratie die verwijst naar een kenmerkgroep kan de kenmerkgroep waarnaar verwezen wordt in het instancedocument verschijnen in de context van de verwijzende declaratie. De menuoptie voor het toevoegen van een kenmerkgroepverwijzing is alleen beschikbaar als in het document kenmerkgroepen zijn gedefinieerd.Selecteer de verwijzing en selecteer vervolgens de kenmerkgroep waarnaar u wilt verwijzen in de lijst Verwijzing.
  11. Met het element any maakt elementcontent mogelijk op basis van naamruimten en met het bijbehorende kenmerkelement any kunnen kenmerken in elementen worden weergegeven. Als u een kenmerk any wilt toevoegen, klikt u met de rechtermuisknop in de pagina Kenmerken en klikt u op Kenmerk Any toevoegen. U kunt de volgende waarden opgeven voor het kenmerk any:
    • Voor een namespace-waarde kunt u het volgende selecteren:
      • ##any. Hiermee is een geldige XML mogelijk van een willekeurige naamruimte.
      • ##local . Hiermee kan een geldige XML die niet gedeclareerd is in een naamruimte worden opgenomen.
      • ##other. Hiermee is een geldige XML mogelijk die niet afkomstig is van de doelnaamruimte van het type dat wordt gedefinieerd.
      • ##targetNamespace . Dit is kort voor de doelnaamruimte van het type dat wordt gedefinieerd.
    • Voor een processContents-waarde kunt u het volgende selecteren:
      • skip. De XML-processor valideert de kenmerkcontent helemaal niet.
      • lax. De XML-processor valideert de kenmerkcontent zo veel mogelijk.
      • strict. De XML-processor valideert alle kenmerkcontent.
  12. Klik op het tabblad Documentatie als u informatie over dit globale element wilt verschaffen. De pagina Documentatie wordt gebruikt voor gegevens voor de gebruiker, zoals een beschrijving.
  13. Klik op het tabblad Extensies als u toepassingsinformatie-elementen wilt toevoegen aan uw annotaties van schemacomponenten. Met de pagina Extensies kunt u het schema opgeven en kunt u XML-content toevoegen aan uw annotaties.
Aan een globaal element kunt u een contentmodel toevoegen. Dit omvat de gegevens die in het globale element kunnen zijn opgenomen. Voor meer informatie over werken met contentmodellen raadpleegt u de gerelateerde taken.
Verwante taken
Contentmodellen toevoegen
Elementverwijzingen toevoegen