Ant-eigenschappenbestand voor Axis-webservice van beneden naar boven

Het bestand axisservice.properties wordt gebruikt om gegevens door te geven aan de Ant-taken van de webservices als u een Axis-webservice maakt. In dit bestand vindt u de beschikbare opties.

Parameters

ScenarioType
Opties: service
Dit is een vereist element dat aan de Ant-taak doorgeeft of er een webservice of webserviceclient wordt gemaakt.
InitialSelection
Geef de relatieve URI naar het WSDL-bestand of de Java-bean in het werkgebied op. Bijvoorbeeld /dynamicWebProjectName/WebContent/myService.wsdl or /dynamicWebProjectName/src/myBean.java
ListRuntimes
Opties: true false
Als u true selecteert, wordt er een lijst van geldige runtimeopties afgebeeld als de Ant-taak wordt uitgevoerd.
ListServers
Opties: true false
Als u true selecteert, wordt er een lijst van geldige serveropties afgebeeld als de Ant-taak wordt uitgevoerd.
Service.RuntimeId
Dit is het ID van de runtime van de webservice. Laat deze parameter ongewijzigd.
Service.ServerId
Opties:
  • org.eclipse.jst.server.tomcat.x (waarbij x 32, 40, 41, 50 of 55 is)
  • org.eclipse.jst.server.generic.weblogicx (waarbij x 81 of 90 is)
  • org.eclipse.jst.server.generic.jbossx (waarbij x 323 of 4 is)
  • org.eclipse.jst.server.generic.jonas4
  • org.eclipse.jst.server.generic.oracle1013
  • org.eclipse.jst.servers.websphere.6
Dit is het ID van de doelserver. Wis de parameter of schakel deze uit met een commentaarteken als u wilt dat de Ant-taak de juiste waarde kiest op basis van serverinstellingen van het dynamische webproject.
ServiceProjectName
Standaard krijgt het serviceproject de naam van het WSDL-bestand of de Java-bean waarmee het is gemaakt. Gebruik deze parameter als u het serviceproject een andere naam wilt geven.
ServiceEarProjectName
Standaard krijgt het service-EAR-project de naam van het WSDL-bestand of de Java-bean waarmee het is gemaakt. Gebruik deze parameter als u het service-EAR-project een andere naam wilt geven.
Toewijzingen
Geef de relatieve URI op naar het eigenschappenbestand dat de toewijzingen bevat.
Toewijzingen worden gebruikt om de standaardnamen voor naamruimten in de gegenereerde WSDL te overschrijven. De content van het eigenschappenbestand moet de indeling pakket = naamruimte hebben
JavaOutput
Geef de relatieve URI op naar een bestaande Java-bronmap voor de gegenereerde Java-code.
Methods
Met deze parameter kunt u instellen welke methoden in de service worden geƫxposeerd. Geef een door spaties gescheiden reeks van methodehandtekeningen op. Bijvoorbeeld method1(parmType1) method2(parmType2). Als u geen lijst opgeeft, worden alle methoden geƫxposeerd.
Style
Opties: DOCUMENT RPC WRAPPED
Selecteer de SOAP-berichtstijl. De standaardwaarde is DOCUMENT.
Use
Opties: LITERAL ENCODED
Selecteer het SOAP-bericht literal of gecodeerd is. De standaardwaarde is LITERAL.
OverwriteFilesEnabled
Opties: true false
Gebruik deze parameter om ervoor te zorgen dat de Ant-taak bestaande bestanden met dezelfde naam overschrijft. De standaardwaarde is true.
CreateFoldersEnabled
Opties: true false
Gebruik deze parameter om ervoor te zorgen dat de Ant-taak de noodzakelijke mappen maakt. De standaardwaarde is true.
CheckoutFilesEnabled
Opties: true false
Gebruik deze parameter om ervoor te zorgen dat de Ant-taak de bestanden uitcheckt uit CVS zonder daarom te vragen. De standaardwaarde is true.