Aangepaste plugins configureren die met de agentcontroller in gebruik zijn genomen

Aangepaste plugins kunnen in gebruik worden genomen met de agentcontroller en worden uitgevoerd op hosts op afstand. De plugins worden geïnstalleerd in de directory plugin van de directory waarin de agentcontroller is geïnstalleerd. Voor elke plugin is het bestand pluginconfig.xml gedefinieerd, waarin de verwerkingsomgeving en de omgevingsinstellingen voor de plugin zijn vastgelegd.

De verwerkingsomgeving configureren

De verwerkingsomgeving van een aangepaste plugin moet een aangepaste klassenpaddefinitie bevatten. Dit zorgt ervoor dat alleen de vereiste JAR-bestanden voor de aangepaste plugin worden uitgevoerd. Om de verwerkingsomgeving aan te passen, gaat u als volgt te werk:

  1. Zoek het configuratiebestand pluginconfig.xml voor de aangepaste plugin op. Dit bevindt zich gewoonlijk in de installatiedirectory van de agentcontroller onder /plugin/<aangepaste_plugin>/, waarbij aangepaste_plugin voor de naam van de plugindirectory staat.
  2. Open het bestand in een editor en zoek het element <AgentControllerEnvironment> op. Als dit element niet bestaat, maakt u het.
  3. Voeg het subelement <Variable> toe. Geef de waarde van het kenmerk name op in de indeling CLASSPATH_<org>_<myapp>, waarbij org_myapp de naam van de plugindirectory is en de punt '.' wordt vervangen door een liggend streepje ('_'). Geef de waarde van het kenmerk position op als 'append'. Geef voor het kenmerk value het JAR-bestand in de aangepaste plugindirectory op. Dit is een voorbeeld van een aangepast <AgentControllerEnvironment>-element:
    <AgentControllerEnvironment configuration="default">
      <Variable name="CLASSPATH_ORG_MYAPP" position="append" value="%PLUGINS_HOME%/org.myapp/one.jar"/>
      <Variable name="CLASSPATH_ORG_MYAPP" position="append" value="%PLUGINS_HOME%/org.myapp/two.jar"/>
      <Variable name="CLASSPATH_ORG_MYAPP" position="append" value="%PLUGINS_HOME%/org.myapp/three.jar"/>
    </AgentControllerEnvironment>
    
    
  4. Sla de wijzigingen op.
  5. Start de agentcontroller opnieuw.

    Opmerking: u kunt een onbeperkt aantal elementen van het type <Variable> aan de omgeving toevoegen. De elementen worden verwerkt in de volgorde waarin ze zijn vermeld.

De toepassingsomgeving configureren

De toepassingsomgeving voor een plugin kan met het element <Application> in het bestand pluginconfig.xml worden gedefinieerd. Deze instellingen in het element zijn alleen zichtbaar voor de toepassing. U kunt uw toepassing ook configureren voor gebruik van JAR-bestanden van andere toepassingen die in gebruik zijn genomen op de agentcontroller met behulp van het element <Application>. Voor het configureren van de toepassingsomgeving gaat u als volgt te werk:

  1. Zoek het configuratiebestand pluginconfig.xml voor de aangepaste plugin op. Dit bevindt zich gewoonlijk in de installatiedirectory van de agentcontroller onder /plugin/<aangepaste_plugin>/, waarbij aangepaste_plugin voor de naam van de plugindirectory staat.
  2. Open het bestand in een editor en zoek het element <Application> op. Het element moet als volgt worden gedefinieerd:
      <Application configuration="default" executable="myapp2" location="%SYS_TEMP_DIR%" path="%JAVA_PATH%">
        </Application>
    
  3. Om de toepassing voor gebruik van JAR-bestanden uit andere toepassingen te configureren, voegt u het subelement Variable toe. Geef de waarde van het kenmerk name op als CLASSPATH. Geef voor het kenmerk position de verwerkingsomgeving als waarde op. Geef voor het kenmerk value de plugindirectory op van de andere toepassing die u wilt gebruiken. Dit is een voorbeeld van het bestand plugin.xml voor de toepassing myapp2, die JAR-bestanden gebruikt uit een andere verwerkingsomgeving met de naam org.myapp:
    <?xml version="1.0" encoding="UTF-8"?>
    <PluginConfiguration>
      <Application configuration="default" executable="myapp2" location="%SYS_TEMP_DIR%" path="%JAVA_PATH%">
        <Variable name="CLASSPATH" position="append" value="%CLASSPATH_ORG_MYAPP%"/>
        </Application>
      <Option name="my.proj2" type="version" value="1.0.0"/>
    </PluginConfiguration>
    
  4. Sla de wijzigingen op.
  5. Start de agentcontroller opnieuw.

Verwante taken
De configuratiebestanden opsporen
De agentcontroller beheren
 


(C) Copyright IBM Corporation 2000, 2006. Alle rechten voorbehouden.