U kunt een probe statisch vanuit de workbench toepassen. In de workbench worden de probes automatisch gecompileerd.
U kunt een probe als volgt toepassen:
- In de views Navigator of Pakketverkenner selecteert u een Probekit-bronbestand probe-bestand) of de doelklasse of JAR-bestanden voor de probe.
- Klik met de rechtermuisknop en kies vervolgens . Afhankelijk van het geselecteerde bestandstype wordt het venster Aansturen of het venster 'Probebestand kiezen' afgebeeld.
- Voer een van de volgende handelingen uit:
- Als u een probebestand hebt geselecteerd, selecteert u de klasse-, JAR- of externe JAR-bestanden die u wilt aansturen. Merk op dat de probe niet kan worden toegepast als u een extern JAR-bestand hebt geselecteerd dat in de workbench in gebruik is. U kunt de probe dan toepassen met de opdrachtregel in plaats van de workbench.
- Als u een klasse- of JAR-bestand hebt geselecteerd, selecteert u het probebestand dat moet worden toegepast.
- Klik op OK.
- Voor bronprojecten worden de klassenbestanden voor de probe gekopieerd naar de uitvoerdirectory van het doelproject.
- Voor binaire projecten worden de probeklassenbestanden gekopieerd naar een nieuwe map, _probekit.probes, en die directory wordt toegevoegd aan het klassenpad van het project.
In beide gevallen moet u het project handmatig opschonen indien u geen gegevens meer wilt verzamelen met deze probe. Radpleeg Probe-instrumentatie verwijderen voor statisch toegepaste probes.
Tip: U kunt meerdere probes toepassen op een project. Pas de probes één voor één toe op de gewenste klassen- en JAR-bestanden.
U kunt het project nu uitvoeren en gegevens verzamelen. Raadpleeg Een project uitvoeren met statisch toegepaste probes voor instructies.