Gebruik een editor om het servletdescriptorbestand (web.xml) te bewerken in de map waar de Workplace XT-toepassing is geïnstalleerd. U configureert de instellingen van het traceerlogboek in dit bestand. Om de standaardwaarden te wijzigen opent u web.xml, wijzigt u deze indien nodig en slaat u het bestand op. Neem de toepassing opnieuw in gebruik nadat u uw wijzigingen heeft aangebracht. Raadpleeg "Taak 7a-c: IBM® FileNet Workplace XT in gebruik nemen" in de Handleiding voor installatie en upgraden van IBM FileNet Workplace XT voor meer informatie.
De volgende regels zijn voorbeelden van de tekst die u zou toevoegen aan web.xml om het traceerlogboek te configureren.
<context-param>
<param-name>traceLevel</param-name>
<param-value>1</param-value>
</context-param>
<context-param>
<param-name>traceDir</param-name>
<param-value>uw_pad
</param-value>
</context-param>
Windows: c:\\tempdir\\uw_pad
UNIX: c:/temp/uw_pad
Het niveau van het traceerlogboek dat u opgeeft bepaalt het type en de hoeveelheid informatie die wordt verzameld. Het niveau dat u opgeeft bepaalt de hoeveelheid informatie die wordt verzameld. Er bestaat een directe correlatie tussen de hoeveelheid verzamelde informatie en de invloed op de prestaties van het systeem.
In de volgende tabel worden de niveaus kort beschreven.
Niveau | Beschrijving |
---|---|
0 | Er zijn geen fouten vastgelegd. |
1 | Alleen FOUT-berichten zijn vastgelegd. |
2 | WAARSCHUWING- en FOUT-berichten zijn vastgelegd. |
3 | INFO-berichten zijn vastgelegd naast WAARSCHUWING- en FOUT-berichten. |
4 | Er wordt een VOLLEDIGE TRACERING uitgevoerd en alle berichten worden vastgelegd, met inbegrip van de functie tracering. |