Gebruikershandleiding
DB2 Connect maakt gebruik van de volgende directory's om gegevens te
beheren over databases waarmee een verbinding tot stand is gebracht:
- De knooppuntdirectory, die netwerkadressen en
communicatieprotocollen bevat voor elke host- of AS/400-databaseserver waartoe
DB2 Connect toegang heeft.
- De DCS-directory Database Connection Services, die specifieke
informatie over de database van de host- of AS/400-databaseserver
bevat.
- De directory van de systeemdatabase, die de naam, het knooppunt
en informatie over verificatie bevat voor elke database waartoe DB2 Connect
toegang heeft.
Opmerkingen:
- Voordat u deze directory's bijwerkt, moet de communicatie op de host-
of de AS/400-databaseserver en werkstations worden geconfigureerd.
Raadpleeg voor meer informatie de Supplement voor
installatie en configuratie.
- Op OS/2 en Windows 32-bits besturingssystemen kunnen
databasedirectory's worden bijgewerkt met behulp van het DB2 Universal
Database-programma Clientconfiguratie.
Op alle andere platforms gebruikt u de Opdrachtregelinterface (CLP) van DB2
om de databasedirectory's bij te werken.
- De directory's bijwerken geeft voorbeelden van de opdrachtsyntaxis. Raadpleeg
de Command Reference voor meer informatie.
- Als u gebruikmaakt van DCE, moet u voor elke database van de host- of de
AS/400-databaseserver waarmee u verbinding hebt de directory's bijwerken
of equivalente gegevens opslaan in een globale DCE-directory. Zie Bijlage D, DCE-directoryservices en de Administration Guide voor meer informatie over DCE. In dit hoofdstuk wordt
aangenomen dat u DCE Directory Services niet gebruikt.
[ Begin van pagina | Vorige pagina | Volgende pagina | Inhoud | Trefwoordenregister ]