Gebruikershandleiding
De volgende vragen dienen als beginpunt voor beperking van
het probleemgebied.
- Bestaan er bijzondere of ongebruikelijke omstandigheden?
- Is dit een nieuwe toepassing?
- Wordt er gebruik gemaakt van nieuwe procedures?
- Zijn er recent veranderingen aangebracht die het systeem kunnen
beïnvloeden? Zijn er bijvoorbeeld softwareproducten of toepassingen gewijzigd
nadat de toepassing of het scenario voor het laatst succesvol is uitgevoerd?
- Welke API (Application Programming Interface) is er voor
toepassingsprogramma's gebruikt om het programma te maken?
- Zijn er op het systeem van de gebruiker andere toepassingen uitgevoerd die
gebruikmaken van de software of communicatie-API's?
- Is er recent een PTF geïnstalleerd? Als het probleem is opgetreden op het
moment dat een gebruiker een functie probeerde te gebruiken die sinds de
installatie niet op het besturingssysteem was gebruikt (of geladen), bepaalt u
het meest recente PTF-niveau van IBM. Dit moet worden geladen
na installatie van de functie.
- Is de fout al eerder opgetreden?
- Bestaat er documentatie over de handelswijze bij eerder opgetreden fouten?
- Wie waren daarbij betrokken en kunnen zij inzicht verschaffen over de
mogelijke oplossing?
- Hebt u onderzoek uitgevoerd door middel van opdrachten van
communicatiesoftware die informatie over het netwerk terugzenden?
- Beschikt u over een hulpprogramma voor verificatie voor de SNA-software?
- Wanneer u gebruikmaakt van TCP/IP kan er waardevolle informatie worden
verkregen door het gebruik van TCP/IP-opdrachten en -daemons.
- Is er waardevolle informatie teruggezonden in de SQLCA (SQL
Communication Area)?
- Bij het oplossen van problemen moeten er stappen worden uitgevoerd om de
inhoud van de velden SQLCODE en SQLSTATE te onderzoeken.
- Dankzij SQLSTATE's kunnen toepassingsprogrammeurs testen op
foutklassen die vaak voorkomen in de databaseproducten van DB2. Dit
veld geeft mogelijk een gemeenschappelijke basis binnen een relationeel
databasenetwerk. Raadpleeg voor meer informatie de Naslagboek bij berichten.
- Is DB2START uitgevoerd op de server? Controleer daarnaast of de
omgevingsvariabele DB2COMM zo is ingesteld dat clients op afstand toegang tot
de server kunnen krijgen.
- Kunnen andere computers, die dezelfde taak uitvoeren, wel
verbindingen met de server tot stand brengen? Het is mogelijk dat het
maximumaantal clients voor de verbinding met de server is bereikt. Is
de client die geen verbinding kon maken daartoe wel in staat als een andere
client de verbinding met de server verbreekt?
- Heeft de computer de juiste adressering? Controleer of de
computer uniek is in het netwerk.
- Is de juiste machtiging aan de client verleend als het een verbinding
op afstand betreft? Het is mogelijk dat de verbinding met het subsysteem
succesvol tot stand is gekomen, maar dat er geen toegang wordt verleend op het
niveau van de database of de tabel.
- Is dit de eerste computer die een verbinding tot stand wil brengen
met een database op afstand? Het is mogelijk dat in gedistribueerde
verwerkingsomgevingen routers of bridges tussen netwerken de communicatie
tussen de client en de server blokkeren. Wanneer u gebruikmaakt van
APPC, controleert u bijvoorbeeld of een bepaalde sessie tot stand kan worden
gebracht. Wanneer u gebruikmaakt van TCP/IP, controleert u of u een
PING-opdracht kunt uitvoeren op de host op afstand.
[ Begin van pagina | Vorige pagina | Volgende pagina | Inhoud | Trefwoordenregister ]