Gebruikershandleiding
Werk de Database Manager-configuratie voor de client als volgt
bij:
DB2 UPDATE DATABASE MANAGER CONFIGURATION USING
[DIR_PATH_NAME pad]
DIR_OBJ_NAME loc_obj
DIR_TYPE DCE
[ROUTE_OBJ_NAME route_obj]
[DFT_CLIENT_COMM protocol]
[DFT_CLIENT_ADPT 0-15]
waarbij:
- pad staat voor het standaardpad dat wordt gebruikt om de
volledige naam van een doeldatabase te maken (standaard
/.:/subsys/database/).
- loc_obj de client in de DCE-naamruimte identificeert.
- DIR_TYPE DCE aangeeft dat er DCE-directory's worden gebruikt door de
clienttoepassing.
- route_obj staat voor de naam van het object met de routegegevens
(bijvoorbeeld ROUTE1).
- protocol staat voor het communicatieprotocol tussen de client en
het DB2 Connect-werkstation (APPC of TCPIP voor UNIX; APPC, IPXSPX,
NETBIOS of TCP/IP voor OS/2; voor Windows 32-bits besturingssystemen,
APPC, TCPIP, IPXSPX, NETBIOS en NPIPE).
- De standaard clientadapter voor NETBIOS een waarde heeft tussen
0 en 15. Wanneer het protocol NETBIOS is en de
clientadapter heeft niet de standaardwaarde 0, dan moet u het
nummer van de clientadapter opgeven.
Opmerking: | De onderstaande omgevingsvariabelen kunnen respectievelijk de hierboven
opgegeven omgevingsvariabelen overschrijven.
- DB2DIRPATHNAME kan DIR_PATH_NAME overschrijven.
- DB2ROUTE kan ROUTE_OBJ_NAME overschrijven.
- DB2CLIENTCOMM kan DFT_CLIENT_COMM overschrijven.
- DB2CLIENTADPT kan DFT_CLIENT_ADPT overschrijven.
|
[ Begin van pagina | Vorige pagina | Volgende pagina | Inhoud | Trefwoordenregister ]